Deze column is verschenen in Sum december 1993
Door het jaar heen geef ik een groot aantal gastcolleges en referaten voor een overwegend uit studenten bestaand publiek. Ik ben socioloog en daarnaast economisch en juridisch geschoold en ook de geschiedwetenschap mag op mijn levendige belangstelling rekenen. Een klassieke generalist dus. Mijn onderwerp van studie en van spreekbeurten is de Nederlandse samenleving in haar formele en informele gedaantes. In vroeger eeuwen was deze bezigheid ondergebracht in een apart vak: politieke economie. De politieke economie bestudeert de samenhangen, wetmatigheden en contradicties in maatschappijen. Op die manier kom je iets te weten over tendensen in ontwikkelingen. Met die wetenschap kan een samenleving haar voordeel doen, door op een aantal goedgekozen punten het heft in eigen handen te nemen. Kortom, een samenleving gedraagt zich daardoor niet als een willoos geheel, waarin de dingen nu eenmaal gaan zoals ze gaan. Lekker ouderwets he, zo'n idee van een maakbare samenleving. Typisch een vrucht van de grote westerse wetenschappelijke stroming van de Verlichting, die ons cultureel en wetenschappelijk zo ontzettend veel moois heeft gebracht. Niet in de laatste plaats het geloof in de vooruitgang in denken en handelen van de menselijke soort.
Vandaag echter zijn we wijzer, zoveel wijzer. Er valt zeker het een en ander af te dingen op het geloof in de vooruitgang. Ik hoef niet al die verschrikkelijke oorlogen de revue te laten passeren die we in onze eeuw hebben gevoerd en nog dagelijks voeren en ik hoef het al helemaal met jullie niet te hebben over de aantasting van het milieu door techniek en overbevolking. Toch relativeren deze zaken mijns inziens slechts het vooruitgangsgeloof. Het besef van deze verschrikkelijkheden ontneemt ons onze naïviteit niet meer en niet minder. Waar leven is, is hoop. Dat is niet zomaar een gezegde, maar een in de praktijk beproefde wijsheid. Onder de meest erbarmelijke omstandigheden maken mensen prachtige kunst, musiceren zij met elkaar of zijn ze zomaar gezellig bijeen en wordt er uitbundig gelachen. Hoop, geloof in vooruitgang, is de motor van het leven. Mensen zonder perspectief, zonder hoop, zonder geloof, zijn ten dode opgeschreven. En wat voor mensen individueel geldt, gaat evenzeer op voor samenlevingen.
Studenten die ik hierover toespreek horen mij op zijn best welwillend aan. Zij vinden het wel aardig zo'n betrokken en bevlogen man. Met de realiteit hebben de verhalen van die prof volgens hen ondertussen niets van doen. Eeuwig en altijd hebben hun vragen en opposities betrekking op de haalbaarheid van mijn voorstellen om ons soort samenlevingen ingrijpend te moderniseren. Meneer Fortuyn, zo zit de wereld niet in elkaar, zo eenvoudig gaat dat niet, de dingen gaan zoals ze gaan, is het zich immer repeterende commentaar van het student. In zekere zin zijn hedendaagse studenten oude mannetjes en vrouwtjes. Hoewel, ik ken nogal wat vitale oude mannen en vrouwen die wel bereid zijn om nog een rondje modernisering van de samenleving aan te gaan.
Mijn wrevel betreft jullie gebrek aan fantasie als het gaat om zaken die niet direct jullie persoon raken, jullie gebrek aan maatschappelijke idealen, jullie gelijkstelling aan de ongelovige Thomas die ook eerst moest zien alvorens te geloven, jullie onbetrokkenheid als het niet jezelf en je naaste omgeving aangaat. Kortom, jullie volstrekte a-politieke habitus. Kom uit dat luie welvaartsbedje van jullie en weet: het gaat niet om het haalbare, maar om het denkbare!
Deze column is verschenen in Sum december 1993