Deze column is verschenen in Sum maart 1994

De relatie leermeester(es)/leerling(e) is aan onze universiteiten en hogescholen vrijwel verdwenen. Het enige schooltype waar deze relatie nog wordt gekoesterd is die van de kunstzinnige vorming. Op onze conservatoria en onze academies voor beeldende kunst en op onze toneelscholen en academies voor kleinkunst. Daar heeft men begrepen dat deze relatie centraal dient te staan in het onderwijs wil er enige zinnige overdracht van kennis en kunde mogelijk zijn. Een alom overheersende opvatting binnen ons onderwijs, nu ook al doorgedrongen op kleuterscholen en andere vormen van lager onderwijs, is dat het hoofdprodukt dat door deze instellingen geleverd moet worden dat van de overdracht van kennis is. Dat nu is een misvatting die ons heden begint op te breken. Het hoofdprodukt is niet kennisoverdracht, maar opvoeding, en opvoeding gebeurt in de intieme relatie van leermeester - leerling. Kennisoverdracht is het gebied waarop deze opvoeding gestalte krijgt. Draait men de zaken om, dan komt er van de opvoeding niets terecht en vindt de kennisoverdracht plaats in een anonieme contextloze omgeving.

De onderwijsvernieuwers die ons land, sedert de invoering van de Mammoetwet van CaIs (KVP) in 1968, nu al weer vijfentwintig jaar in een ijzeren greep houden, hebben dit op hun geweten. Namen die hier te noemen zijn, zijn die van de oud-minister en oud-staatssecretaris van onderwijs de heren van Kemenade (PvdA) en Wallage (PvdA). Zij zijn na CaIs de grote schaalvergroters bij uitstek. Zij bedachten dat jongeren uit minder kansrijke gezinnen meer kansen zouden krijgen indien we hen niet zouden opsluiten in scholen met een duidelijk gedefinieerd vakkenpakket. Neen, grote scholen met veel gogen in allerlei soorten en maten en heel veel vakken zouden de leerlingen en veel mogelijkheden bieden en pas heel laat aanzetten tot het maken van een definitieve keuze in hun leerroute.

De verschrikkingen van dit beleid ondervinden we nu aan den lijve en de gevolgen daarvan komen in het ergste geval terecht op het bordje van de politie van de grote steden. De basisvorming van Wallage dwingt kleine basisscholen op te gaan in grote scholengemeenschappen waardoor het kleine beetje culturele infrastructuur dat het platteland nog rest op termijn ook nog wordt vernietigd. Middelbare scholen van vierhonderd leerlingen zijn omgevormd tot scholengemeenschappen van duizend tot tweeduizend leerlingen, waar van alles en nog wat wordt onderwezen. Universiteiten en hogescholen zijn door dit beleid verworden tot ware leerfabrieken. De leermeester is geen pedagoog meer maar kennisoverdrager. De pedagogiek wordt overgelaten aan andere functionarissen die buiten het directe onderwijs staan. Het zijn de produkten van de tekentafelsamenleving, waarin niet de praktijk het handelen bepaalt maar het steriele tekentafelprodukt. In die grote anonieme gemeenschappen, die dat woord niet eens meer waard zijn, vecht iedere leerling voor eigen belang en behoud. Gemeenschapszin wordt hem daar niet bijgebracht. Hij dient zijn eigen route te gaan en vooral niet op te gaan in de gemeenschap. De afstand tussen leermeester en leerling is groot en het contact dikwijls anoniem.

Na het gezin is de school de eerste en enige plek waar jonge mensen worden geconfronteerd met mensen die een andere opvoeding hebben genoten dan zij zelf. Daar kan gemeenschapszin worden bijgebracht. Dat is echter alleen mogelijk binnen een overzichtelijke kleine gemeenschap, waarin de relatie leermeester-leerling tot bloei kan komen. Dat is nu overal verwoest en maakt onze kinderen al vroeg tot wezen. De verweesde samenleving is volop in de maak. Van de resultaten daarvan zullen we nog een zware pijp roken.

Deze column is verschenen in Sum maart 1994