Gepubliceerd in Carros, 2e jaargang nr. 2, april / mei 1995

De tijd dat we ongegeneerd de leus ‘Blij dat ik rij’ op onze auto konen plakken, ligt ver achter ons. Dit is inmiddels niet meer politiek correct. En hoewel ik een grondige hekel heb aan voorschriften over hetgeen ik wel of niet in liet openbaar mag zeggen, knaagt het aan mijn geweten. Onze mobiliteit in liet algemeen en de automobiliteit in het bijzonder zijn een zware belasting voor het milieu. Evenzo al die vliegbewegingen over de aardbol en het ons haastig voortbewegen over de miljarden kilometers autoweg. Niet alleen qua vervuiling en geluidsproductie, maar ook qua grondstoffengebruik.

Ik durf het haast niet te zeggen, maar ik ben zelfde trotse bezitter van drie auto’s. Een Mercedes-Benz, die mij als een trouwe dienstkoets voor het werk over ‘s Heren wegen doet snellen, compleet met koetsier op de bok. Een volmaakt huisje op wielen. Als het dan buiten regent en het - als zo dikwijls in dit half verzopen land - nauwelijks licht wil worden, dan schurk ik mij behaaglijk in de kussens, soes wat weg of neem wat stukken door bij het licht van mijn gezellige schemerlampje.

Of ik lees de krant, telefoneer wat of heb een leuk gesprek met mijn jonge en aantrekkelijke koetsier. En zo heel af en toe, als het licht door het wolkendek wil breken, zingen we dat het een aard heeft. Kortom, voor mijn Mercedes geldt: ‘my car is my castle’.

Dit is allemaal heel behaaglijk, maar ook een beetje tuttig voor een vent op weg naar de middelbare leeftijd, die dat graag nog even voor zich uitschuift. Derhalve rijd ik zelf in een MGB uit 1976, die ik heb geïmporteerd uit Californië. Een prachtige Engelse auto, uitgerust met allerhande Amerikaanse snufjes en met name toegesneden op de toen al strenge Amerikaanse milieuvoorschriften inzake de uitstoot van schadelijke stoffen. Het is een echte auto. Alles gaat een beetje stroef. Je moet veel schakelen en als het hard waait, moet je flink sturen. Als de auto eenmaal uit balans raakt, dan heb je er een hele toer aan om hem weer in een rechte baan op de weg te krijgen. Echt rijden dus en niet zonder gevaar. In dat gevaar, althans de dreiging daarvan, zit natuurlijk ook een deel van de ‘kick’ om in zo’n ding te rijden.

Het nieuwste project is een jaguar Coupé, ook al uit 1976. Zilver-grijs met zo’n mooie horizontale lijn over het lakwerk. De auto wordt momenteel flink onder handen genomen. Een beest van een auto en een juweeltje van vormgeving, zowel van binnen als van buiten. Ook een beetje een proletenauto. Of beter gezegd een auto, waartin zich een pooier met enige bravoure kan voortbewegen.

Ik ben een verwoed automobilist met een geweten. Drie auto’s voor meneer alleen, is dat niet wat veel van het goede? Natuurlijk is er een keur aan argumenten voorhanden om dit geweten te ontlasten. Ik kan maar in één auto tegelijkertijd zitten, dus als ik rijd, staan de twee andere stil. En dat is écht zo, daar ik vrouw en kinderen moet ontberen. Och arme! Voorts zijn die auto’s er allang, dus als ik er niet in rijd, doet een ander het wel en zijn er in dat geval wellicht drie auto’s tegelijkertijd op de weg. Aldus bekeken lever ik zelfs een bijdrage aan het ontzien van ons milieu. En op de Jaguar na zijn het zuinige en milieuvriendelijke automobielen.

De ontwikkeling van onze automobiliteit stoot langzaam maar zeker op haar grenzen. Leuk hè, dat iets zo spannend, opwindend en vrijheidsbelevend is. Als ware de automobiliteit een vrouw. De auto is het emancipatie-instrument bij uitstek. In het begin van onze eeuw was het nog het voertuig van een kleine elite. Achter met stuur zat nooit een vrouw en nimmer iemand uit de lagere standen. Die mochten alleen het stuur beroeren in hun functie van gemotoriseerde koetsier. In de jaren zestig en zeventig kwam daar drastisch verandering in. De auto ie dan niet meer het instrument van de elite en de beroepsreiziger, maar volksbezit. Letterlijk.
Vrijwel iedereen in het Ontwikkelde Westen rijdt auto en de mees ten van ons bezitten er een. Artikel één van onze grondwet, dat discriminatie verbiedt, is het meest rigoureus in de praktijk gebracht door de auto-industrie. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar sexe, naar sexuele geaardheid, naar stand of naar ras. Iedereen mag achter het stuur zitten als hij een rijbewijs heeft en de auto is vrijwel voor ieder een bereikbaar. Een buitengewoon gewaardeerd bezit, mogen we wel zeggen. De auto is echter méér dan een bezit en méér dan een vehikel of een huisje op wielen, waarin wij van A naar B rijden. De auto is de ultieme beleving van onze vrijheid, de vrijheid om te gaan en te staan waar wij willen, op elk moment dat wij dit verkiezen. Voor de modale burger is de auto, méér nog dan vrijheid van meningsuiting en politieke keuze, de beleving van zijn individualiteit en zijn vrijheid om te kiezen. De waardering voor deze vorm van vrijheid is zo groot en zo algemeen, dat we erin dreigen om te komen, Straks staan we met zijn allen stil op ‘s Heren wegen en schuifelen we voetje voor voetje voort naar onze bestemming.

Probleem is echter dat dit maar ten dele een technisch- en/of een milieuprobleem is. Het is niet minder dan een cultureel én een men taal probleem. En dat zijn problemen van de zwaarste en moeilijkst oplosbare soort. Wil men de automobiliteit substantieel terugdringen, dan zal er een oplossing moeten worden gevonden voor onze beleving van vrijheid. Een substituut voor de auto, dat dezelfde vrijheidsgevoelens oproept en bevredigt.

Ik heb mijn hersenen gepijnigd, maar weet er geen. Elke keer als ik het probeer, kom ik terecht in de kwadratuur van een cirkel. Zolang ik er niet uit ben, koester ik mijn drie auto’s. Voor de tijd dat dit nog duren mag.