30 december 2000, Elsevier


De politiek is het spoor goed bijster. Het gesprek met de kiezer is volledig verstomd. Politiek lijkt die kiezers ook niet meer te kunnen schelen. De grote welvaart maakt het ook allemaal wat minder urgent. Iedereen kan zich over het algemeen goed redden en laat de politiek de politiek. Dat neemt niet weg dat de politiek nog steeds een belangrijke plaats inneemt in de samenleving. Het gehele publieke domein en vele vormen van diensten in de collectieve sector zijn vrijwel exclusief toevertrouwd aan de politiek en de daaraan gelieerde ambtelijke diensten en uitvoeringsinstellingen. De burger heeft er dagelijks mee te maken.

De ontevredenheid over de dienstverleningsproducten in de collectieve sector is intussen groot. Of we het nu hebben over de politie, de spoorwegen, het openbaar bestuur, het onderwijs of de gezondheidszorg, overal beantwoordt het aanbod onvoldoende aan de vraag. De dienstverleners beseffen dat ook zelf en stemmen met de voeten. Het is moeilijk om personeel te krijgen, het ziekteverzuim is dikwijls hoog en de toestroom tot de WAO gestaag. Het is geen abrupte crisis, maar meer een soort veenbrand die voortwoedt. De sterk vertechnocratiseerde politiek reageert daar wel op met noodverbanden, maar verwoordt het crisisgevoel en het gevoel van urgentie niet. Het is een vreemde gewaarwording, een bloeiende economie en een verpieterende collectieve sector die geen grote politieke emoties weten op te roepen. Dat hier iets wringt, werd onlangs duidelijk in de grote verkiezingsoverwinning van Leefbaar Utrecht, die wellicht zijn vervolg zal krijgen in een landelijke partij bij de kamerverkiezingen van 2002.

Het politieke establishment reageerde met een 'ze komen er nog wel achter wat het betekent om te regeren'. De winst van Leefbaar Utrecht werd niet opgevat als een teken dat er wellicht iets schort aan het gesprek met de mensen in het land. Integendeel, Leefbaar Utrecht en al die andere plaatselijke leefbaarheidspartijen worden in hun ogen geleid door populisten. En een populist is zo ongeveer het ergste wat een politicus van de gevestigde orde kan zijn. Als een populist verwoordt wat er onder een deel van de burgers leeft, dan zou je denken dat hij een bijdrage levert aan een levendige politieke democratie en dus verwelkomd moet worden. Maar nee, de populist wordt gezien als een bedreiging voor het politieke debat in plaats van als een verlevendiging daarvan, laat staan dat zijn bijdrage serieus wordt genomen.

In tal van columns heb ik aangestipt dat de belevingswereld van de politiek steeds verder af komt te staan van die van de mensen in het land. Keer op keer heb ik uitgelegd wat de oorzaken daarvan zijn. Het valt allemaal samen te vatten in een tekort aan levende democratie: bestuurders, regeerders en gekozenen verwerven geen direct mandaat van de kiezer. Regeerders en bestuurders worden niet rechtstreeks gekozen, maar benoemd en het merendeel der volksvertegenwoordigers verwerft zijn zetel op de slippen van de lijsttrekker. Bij het grote publiek zijn de meesten niet bekend. Het publiek weet dan ook niet wat zij doen en wat voor politieke standpunten zij innemen.

Voor de meeste volksvertegenwoordigers in gemeenteraden, provinciale staten en parlement is het belangrijker de steun van de partijleiding te verwerven dan die van de kiezer. Want de partijleiding bepaalt wie voor een nieuwe kans in aanmerking komt of wordt benoemd op een mooie bestuurlijke functie. De kiezer heeft daarover niets te zeggen. De partijleiding wordt vervolgens door niemand meer gecontroleerd, aangezien de meeste partijen een zieltogend bestaan leiden en de interne partijdemocratie hebben afgeschaft. Kortom, de burger is op een hele grote afstand geplaatst en reageert met een flinke portie ongeïnteresseerdheid.

In de tweede helft van de jaren zestig van de vorige eeuw deed zich, zij het onder andere omstandigheden, een soortgelijke crisis voor in de politiek. D66 ontleende daar haar geboorte aan en de PvdA maakte er zich de woordvoerder van. Het gevolg was verlevendiging van de politiek, grote publieke betrokkenheid en polarisatie. En meer in het algemeen: de gevestigde politieke circuits werden opengebroken. Zo goed en zo kwaad als het ging binnen de bestaande politieke instituties werd een grotere mate van inspraak bereikt van geïnteresseerde burgers. In de jaren tachtig kwam de terugslag, onder druk van een slepende economische crisis. Inspraak werd opzij gezet om de staatsfinanciën op orde te kunnen brengen. Strenge regeerakkoorden creëerden een feitelijk monisme en de politiek verwerd tot een technocratische aangelegenheid met als voorlopig hoogtepunt Paars, waarin de politieke tegenpolen, VVD en PvdA, samen regeren in een coalitie van nationale eenheid.

Wat nu opbreekt, is dat in de jaren zeventig de politieke instituties niet drastisch zijn hervormd, zodat regeerder, bestuurder en volksvertegenwoordiger een rechtstreeks mandaat kregen van de kiezer. In tegenstelling tot de jaren zestig en zeventig lijkt de politiek nu niet in staat om zich uit het isolement te bevrijden en de dialoog met de kiezer te herstellen. Dat is een brisante situatie. Het is denkbaar dat dit niet goed blijft gaan. De samenleving en de economie democratiseren en individualiseren in een steeds hoger tempo. Het publieke domein daarentegen ontdemocratiseert feitelijk in hetzelfde tempo. Dat levert een onmogelijke spagaat op. Het zou al heel wat zijn als de gevestigde politieke orde zich dit zou realiseren en de weg opent naar directe kiezersmandaten voor volksvertegenwoordigers, regeerders en bestuurders.

Door Pim Fortuyn - Elsevier