Nu.nl, 12 januari 2000


Zojuist teruggekeerd van een bezoek aan het Havana van de seniele revolutionair Fidel Castro. Net als van de dictator, rest van de hoofdstad van zijn koninkrijk niets meer dan een schim. Welk een onbeschrijfelijke armoede, verval en inertie teisteren dit beeldschone land, dat qua natuurschoon in een reclamespot voor een Bacardi-Cola, in mijn tijd nog een Cuba Libre geheten, niet zou misstaan.

De machtige buur, de Verenigde Staten van Noord Amerika, heeft deze dwerg onder de staten economisch, militair en politiek in de ban gedaan. Een grotesk en zielig gebaar dat met een bedreiging van de VS van welke aard dan ook, niets heeft uit te staan.

Zouden de VS kunnen besluiten morgen de grenzen gewoon open te gooien en het economisch verkeer met Cuba te hervatten, dan zijn Fidel Castro c.s. binnen enkele maanden zonder enig bloedvergieten van het toneel verdwenen. Het regime staat op het punt van instorten en kan zich nog slechts staande houden door repressie en door de absolute inertie van de bevolking. Zo gauw die bevolking een (economisch) wenkend perspectief wordt geboden is het met deze orde snel gedaan.

Ter voorbereiding van mijn reis, die had moeten uitmonden in een vraaggesprek met de grote leider, heb ik menig journalistieke reportage over land en bevolking doorgeworsteld. Dikwijls romantische verhandelingen over het natuurschoon, de leuke vijftiger jaren auto's die daar nog rondtouren in aanzienlijke aantallen, het lekkere weer en de vrolijke bevolking.

Na mijn bezoek aan dit land vraag ik mij af of de dames en heren journalisten zich niet in het land van hun genietingen hebben vergist. Alleen de aankomst vanaf het vliegveld in de hoofdstad al. Het lijkt wel of de stad net een verwoestend bombardement achter de rug heeft. Vrijwel geen gebouw staat ongeschonden overeind.

Bijna vijftig jaar lang zijn alle overheidsgebouwen, particuliere gebouwen en woningen van welke snit dan ook compleet uitgewoond, door ze overbevolkt te laten zijn en ze nimmer van enig onderhoud te laten genieten. Ik heb het dan niet over de krottenwijken van Havana, want die zijn er ook te kust en te keur, maar over het centrum van de stad.

In de huizen van de elite van voor Fidels revolutie wonen nu talloze gezinnen in 'appartementjes'. Primitieve scheidingen palen de woonruimte van een hele familie af, vaak niet veel meer dan veertig vierkante meter en dat is al royaal. Bezitten doet zo'n familie vrijwel niets. Wat oud krakkemikkig meubilair, wat bedden en een ruimte die moet doorgaan voor keuken annex badkamer, een toilet wordt vaak gedeeld met meer families.

Waterdruk is er niet, dus zie je maar enigszins schoon te houden en dat zijn de mensen dan ook niet. Kopen kun je er vrijwel niets, winkels zijn er nauwelijks. Als je iets koopt moet dat in dollars - de munt nota bene van de aartsvijand! - en dat geldt niet alleen voor de buitenlanders, maar ook voor de Cubanen zelf. Overleefd wordt er in een soort ruileconomie.

Elke avond vervolgens die zielige propaganda van het regime over geweldige stappen voorwaarts die worden gemaakt op ieder denkbaar (economisch) terrein, terwijl de bevolking dag in dag uit gratis en voor niets de leugenachtigheid daarvan eigenhandig kan vaststellen.

Elke fut is er overigens uit. Weinig ondernemingszin, veel gehang de hele dag door en een ontstellende apathie. Indien de bevolking het zou opbrengen gedurende een aantal maanden te demonstreren op het centrale plein van de stad, dan zakt het regiem als een plumpudding ineen. Zelfs dat wordt niet meer opgebracht.

Ons buitenlanders ontbreekt het tegen fikse betaling overigens aan niets in hotels die voldoen aan alle maatstaven van het hoogontwikkelde westen. Als je de politieke, economische en maatschappelijk situatie negeert, is het wel romantisch en een verademing: al dat gebrek en die schrijnende armoede, en ja, natuurlijk, die enige auto's uit de jaren vijftig. Havana mon amour, moet u maar denken!

Pim Fortuyn
12 januari 2000